De hel van 1963 van Hasselter Appie Weijs
Geplaatst op: 10 januari 2018
(door Dick van Voorst) Het is 55 jaar geleden dat de meest aansprekende Elfstedentocht werd verreden, die van 1963. De eerste drie aankomende rijders zijn BN’ers geworden, maar nummer vier is altijd erg in de schaduw gebleven: oud-Hasselter Albert Weijs, meestal Appie genoemd. Hij behaalde in de onder schaatsers meest aansprekende wedstrijd een weinig gewaardeerde klassering. Wie op zijn naam googelt, wordt niet veel wijzer. In slechts één boek wordt meer aandacht aan hem besteed dan een paar zinnetjes. Maar als je diverse krantenarchieven raadpleegt, komt je hem in de berichtgeving wel vaak tegen.
Militaire dienst
Appie Weijs werd op Nieuwjaarsdag 1933 geboren in Cellemuiden. “Hij kwam ons als het ware heel onverwacht nieuwjaar wensen. Want toen het tijd was de dokter te halen, was het al niet meer nodig, hij was er al”, vertelde zijn vader eens. Op 6-jarige leeftijd verhuisde het gezin naar Blankenham en Appie werkte na zijn schoolopleiding mee op de boerderij van zijn ouders. In militaire dienst kwam hij in aanraking met sport. Daar deed hij mee aan veldlopen en was goed genoeg om bij een diverse militaire kampioenschappen in de prijzen te vallen. Toen hij weer thuiskwam werd hij door radioverslagen helemaal gek van de Tour de France en kocht een racefiets, maar de wielrennerij bleek niets voor hem te zijn. Weijs ging meedoen aan dorpslopen en wist die enkele malen te winnen. In Steenwijk deed hij mee aan droogtrainingen en schreef zich in 1962 in voor een afvalwedstrijd waarbij hij tweede werd bij de B-rijders. Dat hij niet eerder aan een Elfstedentocht had deelgenomen, kwam naar eigen zeggen omdat hij toen niet zo goed kon schaatsen. En ook, omdat hij destijds zo’n geweldige hekel aan kou had.
Begin jaren 70 verhuisde hij naar de Sportlaan in Hasselt en verdiende sindsdien zijn brood in de bouw.
Kunstijs
Zijn schaatsleven kwam pas echt op gang met zijn deelname aan de Elfstedentocht van 1963. In het boek “De Elfstedentocht” van Piet Maaskant, dat in datzelfde jaar verscheen, komt hij wat uitgebreider aan bod. Het was voor de eerste keer in zijn schaatscarrière dat hij aan een grote wedstrijd meedeed.
Weijs was in schaatskringen nog nauwelijks bekend, zoals tijdens die Elfstedentocht bleek. Dat was niet verwonderlijk, want tot aan de jaren 60 kon in ons land alleen geschaatst worden tijdens een vorstperiode. Natuurijsklassiekers waren er weinig, evenals baanwedstrijden. En verder waren de communicatiemiddelen beperkt.
Na de opening van de Jaap Edenbaan in december 1961 en de kunstijsbaan in Deventer een jaar later waren schaatsers in ons land elke winter verzekerd van ijs. Door de aanleg van deze kunstijsbanen en de wereldtitel allround van Henk van der Grift in 1961 kwam de ontwikkeling van de schaatssport in ons land in een enorme stroomversnelling.
Schaatsers die zich voorbereidden op natuurijswedstrijden waren in die tijd nog ‘oprechte amateurs’. Ze verrichtten de meeste trainingsarbeid op de weg, op het veld of in het bos. Langzamerhand kwam daar verandering in. In Amsterdam oefende een vaste groep lange-afstandsrijders op kunstijs en werden er ook informeel wel eens onderlinge wedstrijdjes gehouden. Na de opening van kunstijsbaan Thialf in 1967 gebeurde in Heerenveen hetzelfde. De trainingsgroepen gingen elkaar uitnodigen om de competitie aan te gaan en legden zo de basis voor het marathonschaatsen. Langzaam groeide een legioen van schaatsers, dat zich specialiseerde in het rijden van marathonwedstrijden. Het duurde nog tot 1973 voor het eerste officiële NK marathon voor mannen op kunstijs werd georganiseerd, een jaar later ook voor vrouwen.
Uit Blankenham
Terug naar de Elfstedentocht van 1963. Voor het eerst waren er rechtstreekse beelden op televisie, maar veel meer dan Barthlehiem en de aankomst op de Grote Wielen was er niet te zien. De heroïek en de romantiek die rond de tocht hingen, werden er nog weinig door aangetast. De televisiekijkers kregen het grootste gedeelte van de uitzending informatie over de wedstrijd vanuit de studio, waar presentator Koos Posthuma de ene na de andere sigaret opstak. Zij moesten zich inbeelden hoe de strijd werd geleverd. Hoe men met elkaar en tegen elkaar vocht. De rijders knokten, maakten diepe inzinkingen mee en richtten zich weer op. In deze zwaarste tocht ooit leverde dit gevecht veel heldenverhalen op.
Het vroor streng, toen op 18 januari 1963 om half 6 het startschot klonk. De wedstrijdrijders renden naar de startplaats op het Van Harinxmakanaal, die verlicht was met magnesiumtoortsen. Nerveus bonden ze de schaatsen onder en verdwenen in de duisternis, linksaf naar de Zwette. Het ijs was slecht met veel scheuren en de baan naar Sneek smal. Het was bijna niet mogelijk anderen voorbij te komen. De eerste tekenen van de grote tragedie dienden zich daar al aan. Valpartijen met blessures en schaatspech leverden de eerste uitvallers op. Veel rijders zouden te maken krijgen met bevroren ogen en sneeuwblindheid. In IJlst werd Appie Weijs in een kopgroep van ongeveer 30 man gesignaleerd. In Sloten meldde hij zich als eerste bij de stempelpost. Het vervolg van de route ging niet via Balk, maar over de Fluessen. Weijs vertelde hier over: “Op de Fluessen lag ik in derde positie achter Jan Uitham. Die viel bijna, sloeg met zijn rechterschaats achteruit …. precies in mijn kin. Piet Venema zei, dat ik me moest laten verbinden, maar ik reed liever door, je wilt immers geen tijd verspillen”.
In Stavoren was de kopgroep, waaronder Weijs, uitgedund tot ongeveer 20 man. Om half tien kwam deze groep aan in Hindeloopen. Vandaar gingen de rijders klunend over de dijk het IJsselmeer op. De toenemende wind uit het noordoosten ging de rijden parten spelen. En omdat Reinier Paping stevig doortrok viel de kopgroep uiteen. In Workum liet Paping als eerste stempelen. Hij ging er alleen vandoor. Weijs voegde zich bij een groepje met Jeen van den Berg en Jan Uitham maar moest lossen. Op de Parregaastervaart viel hij en kreeg kramp in zijn been. “Gelukkig was er een vrouw die mij heeft geholpen en zij wist blijkbaar precies hoe ze moest wrijven om de kramp er weer uit te krijgen. Alles met elkaar heeft dat zeker anderhalve minuut geduurd, maar toen ging het ook weer goed”.
In Bolsward, halverwege, reden er vier man op kop: Paping, Van den Berg, Uitham en Anton Verhoeven. “De ontoonbaar uitziende Weijs, met het gestolde en bevroren bloed op de wond aan zijn kin” volgde op 2 à 3 minuten, alleen.
Na Bolsward kreeg Jeen van den Berg met een flinke inzinking te maken en moest Uitham en Verhoeven laten gaan. Hij at wat rozijnen en suikerklontjes, kwam te vallen en bleef even liggen. Toen hoorde hij het geluid van een naderende schaatser. “Meteen was ik weer overeind”, vertelde hij. “ Tegelijk flitste de onbekende mij voorbij. In zijn luwte bleef ik mee zwoegen. Ik voelde mijn inzinking wegebben en kon ook mijn portie van het zware werk weer doen. Na een paar kilometer, afwisselend voorop of erachter, vroeg ik: Zeg, wie ben je eigenlijk? O, Appie Weijs uit Blankenham, kreeg ik als antwoord. Enne, wie ben jij? Toen Weijs hoorde in wiens gezelschap hij schaatste, reageerde hij: Zo, dan zit ik dus goed, vooraan bij een van de favorieten. Ik antwoordde: Ja, was dat maar waar. Nee man, dat ben ik allang niet meer!”
In Harlingen kwam Reinier Paping door met een voorsprong van 2 minuten op Uitham en Verhoeven. Daarachter op 8 minuten volgden Van den Berg en Weijs. Piet Maaskant schreef over de laatste: “Weijs, fiere strijder uit Blankenham, nog altijd een kin vol bloed, als een krijger uit de middeleeuwen, gaf geen krimp.”
Tot Franeker groeide de voorsprong van Paping uit tot wel 10 minuten op achtervolgers Uitham en Verhoeven, die flink in de problemen zaten. Weijs knokte zich samen met Van den Berg voort tot vlak achter dit tweetal. Bij het binnenrijden van de oude universiteitsstad moest hij echter lossen. Bij het wegrijden uit Franeker was hij er weer bij, maar moest even later opnieuw afhaken, toen bleek dat het tempo te hoog was. Alleen ging “mannetjesputter Weijs” verder en streed in de ‘hel van het noorden’ feitelijk dezelfde eenzame, bijna onzichtbare strijd als Reinier Paping. De rijders kregen steeds meer hinder van de stuifsneeuw die de route bijna ontoegankelijk maakte. Er moest veel door de sneeuw gekluund worden.
Bartlehiem, het beroemde kruispunt van ijswegen, was ook toen al een beschutte plaats waar toeschouwers samen stroomden. Verslaggever Arie Kleywegt gaf er commentaar bij de rechtstreeks uitgezonden televisiereportage, waarin zoals gezegd weinig te zien was. Paping, Uitham en Van den Berg waren al gepasseerd, toen de vierde rijder zich tegen de wind in bij het bekende bruggetje meldde. Kleywegt kende hem niet en riep: “Wie ben je!” “Weijs. Appie Weijs”. “Waar kom je vandaan?” “Uit Blankenham”. Weijs? Blankenham? Weinigen hadden ooit van een beide namen gehoord, laat staan van beide.
Vlak voor Dokkum passeerde hij Verhoeven. Nu reed hij op de vierde plaats. Paping was niet meer te achterhalen. Was er nog zicht op de derde plaats, of misschien de tweede? Van den Berg kreeg op het laatste stuk tot de finish last van sneeuwblindheid. Uitham gedroeg zich heel sportief en kameraadschappelijk door als gids voor hem te blijven rijden. Elke keer dat Van den Berg viel, hield hij even in. Zo sleepte hij hem uiteindelijk mee naar de derde plaats, ten nadele van Appie Weijs.
Voorbij Oudkerk kwam Weijs nog tot bij het tweetal. Uitham trok er wat harder aan verzekerde zich op het laatste stuk van de tweede plaats. Weijs kwam te vallen en raakte het contact weer kwijt. Hij bleef Van den Berg binnen het zicht houden en finishte een halve minuut na hem als vierde. Eindtijd: 11:23:30.
Gun-factor
Het duurde tot de jaren 70 dat Appie Weijs weer regelmatig in het nieuws kwam. In 1972 wist hij de tachtig kilometer lange wedstrijdtocht van de Groote Veenpolder winnend af te sluiten.
Ook op kunstijs kon hij goed uit de voeten. Zo won hij in 1973 de één uursrace om de Heinekentrofee in Utrecht.
Uit de berichten blijkt steeds dat Appie Weijs een hoge gun-factor had. Ook de pers liet zich vaak in positieve bewoordingen uit. Zijn strijdlust werd hoog gewaardeerd. Zo werd hij in 1974 derde bij het NK marathon op de Jaap Edenbaan. De pers schreef over hem: “De zeven koplopers kregen daarna nog gezelschap van de formidabel rijdende Appie Weijs, die ‘even’ in zijn eentje een ronde voorsprong pakte”.
Dat zelfde jaar won hij een marathon op De Uithof in Den Haag nadat hij samen met Jeen van den Berg een ronde voorsprong had genomen.
In die tijd speelde leeftijd een minder grote rol dan tegenwoordig. Na je veertigste had je nog een compleet schaatsleven. In 1982 won Weijs op 49-jarige leeftijd een wedstrijd in Eernewoude over 80 kilometer, wat een “imponerende prestatie” werd genoemd.
Frontaal
In juli 1987 nam Appie Weijs met een groep Hasselter fietsliefhebbers deel aan een sponsorwielertocht rond het IJsselmeer om geld in te zamelen voor een invalidebus. Tijdens deze tocht botste hij op het fietspad van de dijk Lelystad-Enkhuizen frontaal op een tegemoetkomende fietser. Met ernstig hersenletsel werd hij naar een ziekenhuis in Hoorn vervoerd, waar hij niet meer uit zijn coma ontwaakte. Hij overleed op 10 juli en ligt begraven op De Sandtvoirt.
Helemaal gelijk Appie. Zat mis
Wat een mooie beschrijving van Appie. Hij was een groot sportman die zichzelf vaak wegcijferde. Met respect en waardering denk ik aan hem terug. Vanaf zijn fatale val draag ik troiwens altijd een valhelm op de racefiets
@Henk,
Waar haal jij die (onjuiste) wetenschap vandaan?
Appie Weijs is toch echt overleden in 1987.
Kijk anders maar eens op begraafplaats De Sandtvoirt.
Of 2016
Overlijden was niet in 1987 maar in 2017